Column: Rocco Ostermann
De kleine tenor
Op een druilerige middag in Arnhem kwamen we bij een AZC boot aan om muziek te gaan maken. We sleepten een lading instrumenten en versterkers naar binnen. Het was nog een aardig eindje lopen en beuren voordat we in de ruimte waar gespeeld en gezongen zou worden (in de βbalzaalβ van het schip) aankwamen. Er zaten mannen die druk in de weer waren met hun telefoon, er keek amper iemand op: Het zag er niet naar uit dat er iemand voor ons gekomen was. Waarschijnlijk zaten ze hier elke dag, uur na uur, de tijd te verdrijven, af te wachten. Te wachten op van alles.
Na een half uur was alles opgebouwd, de gitaren en versterkers, de piano alsook de bas stonden op hun plek in een kring. Een kleine, ietwat mollige man van een jaar of vijfendertig, kalend en met een paar mooie warme reebruine ogen keek me vriendelijk aan, en blikte naar de piano. βMag ik?β leken zijn ogen te zeggen. βOf course, sit down, and play,β zei ik tegen hem.
We begonnen wat simpele dingetjes te spelen, en langzaam kwam er een man of dertig om ons heen zitten. (geen vrouwen, helaas, die wonen op een andere boot). Na een wat aarzelend begin ging het ineens lopen en kwamen we terecht in een liedjescanon Γ la βHeel SyriΓ« zingt Hazesβ, maar dan ietsje anders. We communiceerden grotendeels met grijnsjes en knipogen en her en der een schaterlach. Soms maak je boeiende opwindende muziek, en soms zing je met een stel mensen uit een ver, ver land, de soundtrack van dat land of hun vroegste jeugd. Wout en ik speelden op ons gehoor mee. Iemand wilde gedichten voordragen, en, zachtjes, speelden we soundscapes onder de woorden, die mooi en kalm klonken, maar waar we helemaal niets van begrepen. De mannen rondom ons, waarvan sommigen er uitzagen alsof ze nog nooit poΓ«zie te horen hadden gekregen, keken geboeid en respectvol naar de jongen die de zinnen plechtig uitsprak. Wat we met zβn allen hier in dit magische moment aan het doen waren heb ik nog nooit meegemaakt, en ik weet zeker de mannen ook niet. Ze applaudisseerden na afloop luid en je zag de jongen gloeien van plezier en trots.
Een momentje later, Ik weet niet waarom, zette ik een paar zinnetjes uit My Way van Frank Sinatra in, en de kleine man achter de piano deed mee. Samen zongen we het lied tot het einde toe, hard en hoog met de juiste pathetiek. Terwijl we aan het zingen waren dacht ik nog: βI did it my way,β me hoela, helemaal niemand hier βdid it my, of his, wayβ, en voorlopig hebben ze nog een aantal jaren helemaal niets in de melk te brokkelen. Het was ook niet βhun wayβ dat ze weg moesten, hun land verlaten, het was the way, van de machthebbers, om hun hele leven naar de kloten te helpen.
Ik glimlachte na afloop naar de kleine man achter de piano, en toen begonnen voor mij, bijna achteloos, de betoverendste en mooiste minuten van die middag. De pianist speelde een paar noten uit het intro van E Lucevan Le stelle, een aria uit de opera Tosca van Puccini en ik begon spontaan te zingen:Β βE lucevan le stelle. Ed olezzava la terra, stridea l’uscio dell’orto,β en de kleine man nam het van me over, en als in estafette zongen we om en om een regel, we bleken beide de tekst te kennen. Die geeft uitdrukking aan het verschrikkelijke gevoel van wanhoop dat de persoon ondergaat. Hij zal de volgende ochtend worden geΓ«xecuteerd en terwijl hij eenzaam in zijn cel tussen de tralies door naar de sterren kijkt, overvalt hem het brute besef dat hij nog nooit zo’n diepe liefde voor het leven heeft ervaren dan juist nΓΊ. En zΓ³ zingend, met doorvoelde affectie, en stomverbaasd dat ik hier in deze trip verzeild was geraakt, verscheen er eersteklas kippenvel over mijn ledematen.
De kleine man bleek een operazanger uit Damascus te zijn en hij liet ons een foto zien van hem en Andrea Bocelli, genomen in Peking, waar ze samen hadden opgetreden. Bocelli, (ik had hem al een tijdje niet meer gezien) zag er uit als een uitgemergelde grijze maffiabaas, maar de tenor uit Damascus verzekerde ons dat het βm wel degelijk was.
We gaan hem weerzien, onze kleine tenor, en dat maakt ons blij.